Back to Top
Super User

Super User

donderdag, 01 maart 2012 22:16

Eerste grote restauratie 1940-1946

Enkele jaren voor de Tweede Wereldoorlog begonnen de kansen voor het Huis te keren. De basis voor die verandering was al wel een eeuw eerder gelegd door een ontwikkeling die in de oostelijke provincies op gang was gekomen, een voortzetting van het verzet tegen de Hollandse dominantie in het verleden, vooral in de zeventiende eeuw. Er ontstond een eigenaardig verbond tussen de aanzienlijke industriëlen in de regio, die opkwamen voor de bedreigde eigen cultuur, en gedreven schrijvers, architecten, historici en onderwijzers, die zich verzetten tegen het centraliserende bestuur dat van deze cultuur geen weet had en er ook geen belangstelling voor had. Hoewel de wortels van deze ontwikkeling dus veel ouder waren, kreeg zij nieuw elan door de romantiek met zijn nostalgie naar voorbije tijden. Dat veroorzaakte een nieuwe kijk op het verleden waardoor veel onvervangbaar erfgoed van de ondergang zou worden gered.
 
De basis voor de beweging, die na de Tweede Wereldoorlog ‘regionalisme’ zou worden genoemd, werd al gelegd in de eerste helft van de negentiende eeuw. De Staphorster burgemeester en notaris Frederik Allard Ebbinge Wubben was de eerste die de geschiedenis van de Overijsselse havezaten onderzocht. In de jaren 1844-1849 verscheen een reeks artikelen van zijn hand in de Overijselschen Almanak voor Oudheid en Letteren. In het eerste artikel van 1844 werden in alfabetische volgorde 42 havezaten summier beschreven, waaronder het Huis te Breckelenkamp: ‘In 1672 was er heer van Gerard Adolph Bentinck, Roomsch- en Munsterschgezind. Thans behoort het aan den Heer Zegers te Lage en is in merkelijk verval.’ In de negentiende eeuw ontstond een grote belangstelling voor de geschiedenis van de adellijke families voor de Franse tijd. Een vriend van Wubben, de archivaris van de provincie Overijssel mr. J. van Doorninck publiceerde in de jaren1869-1871 zijn meer dan 750 pagina’s tellende Geslachtkundige Aanteekeningen ten aanzien van de Gecommiteerden ten Landdage van Overijssel zedert 1610-1794, met genealogische notities over tot de ridderschap toegelaten edelen.

De textielfabrikanten die het leven in Twente in de negentiende en twintigste eeuw zo diepgaand beïnvloedden raakten gefascineerd door wat in veel opzichten hun voorgangers waren geweest. Zij voelden zich aangetrokken tot hun leefwijze en hadden bewondering voor hun imposante woningen en bezittingen. Net als de adel bouwden zij voorname huizen buiten de stad en maakten er ware lusthoven van, aangepast aan de nieuwe tijd. En net als de adel hadden ze grote affiniteit met kunst en natuur. Een van de belangrijkste onder hen was Jan Herman die het vermogen van de familie inzette om het culturele erfgoed in Twente en de Gelderse Achterhoek in stand te houden. In 1912 kocht hij het Huis Bergh te 's-Heerenberg met 1400 hectare grond en liet het geheel restaureren. Hij maakte het herstel van kerken en cultuurhistorisch belangrijke gebouwen mogelijk en ondersteunde de aankoop van natuurterreinen door Natuurmonumenten.

'Brecklenkamp 1652' - tekening van Jan Herman van Heek, gemaakt augustus 1919Jan Herman was een goede tekenaar. In 1919 maakte hij een pentekening van de achterzijde van het Huis te Breckelenkamp waaruit de toen al desolate staat duidelijk is af te lezen. Zijn tien jaar oudere halfbroer Jan Bernard van Heek was de initiatiefnemer tot de oprichting van het Rijksmuseum Twente. Het werd in 1930 geopend, zeven jaar na zijn dood. In 1906 werd op instigatie van de machtige textielfamilies de Oudheidkamer Twenthe opgericht. G.J. ter Kuile schreef in 1911 zijn standaardwerk over de havezaten in Twente waarin voor het eerst het Huis te Breckelenkamp de aandacht kreeg die het verdient. Zijn publicaties waren de aanzet tot een stroom van boeken en artikelen over de regio die tot onze dagen voortduurt, alle gekenmerkt door een grote liefde voor de streekcultuur. In dagblad Tubantia publiceerde Van Deinse zijn artikelen over Twente en de Twentenaren, later gebundeld in Uit het land van katoen en heide (1922). Werken van een dochter van een fabriqueur, de schrijfster en dichteres in de Twentse streektaal Cato Elderink die vrijwel elke Twentenaar kent, zijn Oet het land van weleer (1921) en Twenther leu en laand en lèven (1937). Andere befaamde voor-oorlogse regionalisten waren de al eerder genoemde Willem Hendrik Dingeldein en de architect Jan Jans die de plattelandsbouwkunst in het oosten van Nederland vastlegde. Zij allen kenden de textielfamilies en correspondeerden met hen, want als het om de bescherming van de streekcultuur ging waren het geestverwanten. Dit alles vormde de voedingsbodem voor de redding van het onherstelbaar geachte Huis te Breckelenkamp.

Al in 1934 had Jan Herman van Heek blijk gegeven van zijn belangstelling voor dit cultuurhistorisch zo bijzondere goed in Twente dat verloren dreigde te gaan, maar hij had Monumentenzorg niet tot actie kunnen bewegen.203 Zijn jongere broer Arnold, jongste uit een gezin van dertien kinderen, had als jongeman weinig belangstelling voor kunst maar hij was een geduchte sportman. Arnold was een bekende voetballer en beklom Alpentoppen boven de vierduizend meter. In 1921 trouwde hij op 38-jarige leeftijd met de 21-jarige Welmoet van Hoorn, een vriendin van de vrouw van Jan Herman. Jan Herman wist zijn jongere broer te inspireren, onder zijn invloed begon Arnold zich met kracht in te zetten voor de redding van het Huis te Breckelenkamp.

Arnold van Heek met architect van Broekhuizen, 1941Allereerst moest het Huis van Twickel worden verkregen en toen Rodolphe van Heeckeren in 1936 was overleden, leek dat niet meer zo onmogelijk te zijn. Rodolphe had kostbare hobby’s gehad en daar was de crisis nog bijgekomen. Door dat alles was zijn weduwe gedwongen orde op zaken te stellen en financiële maatregelen te nemen. Arnold begon onderhandelingen met Twickel, maar die verliepen in eerste instantie moeizaam. Op 20 oktober 1938 schreef hij nog aan rentmeester Bitter dat hij niet akkoord kon gaan met de eisen van de barones en dat hij het betreurde dat ‘het geval Brekkelenkamp’ in een hopeloos stadium leek te verkeren. Maar in 1941 moet er toch schot in de zaak zijn gekomen, want het Hengelose architektenbureau Feenstra en Van Broekhuizen kreeg van Van Heek opdracht om het hele gebouw op te meten en in tekening te brengen - een welkome opdracht want door de oorlog lag het werk in de bouw niet voor het oprapen.

In het voorjaar begon een medewerker, de toen 23-jarige G.W. van Arragon, aan die taak. Van Arragon bacht de toenmalige toestand voortreffelijk en minutieus in kaart en leverde met zijn werk een belangrijke bijdrage aan de geschiedschrijving van het Huis. In juli 1995 - hij was toen 77 jaar oud en zat in een bejaardentehuis in Delden - kwam hij er op bezoek. Hij bleek aantekeningen over zijn tijd in Breklenkamp te hebben gemaakt en hij bracht foto’s en extra tekeningen mee. Door deze actie heeft hij ervoor gezorgd dat dit materiaal een plaats heeft gevonden in het archief van het Huis, net op tijd want kort na zijn bezoek overleed hij.

Ruine Huis, foto genomen tussen nov 1941 en feb 1942 (G.W. van Arragon)Van Arragon had het gebouw in een deplorabele toestand aangetroffen: ‘In het dak zat een gat waar men wel met paard en wagen doorheen kon’ staat in zijn aantekeningen. ‘Alle ramen en deuren waren stuk of niet meer aanwezig, de zandsteenomlijsting van de raamkozijnen was veelal stuk door roest van de verankering. Het metselwerk was op vele plaatsen verweerd en naar buiten uitgeweken. Binnen in het gebouw waren meerdere balken in het metselwerk verrot. De gracht was volkomen dichtgegroeid. Ratten waren in overvloed aanwezig en zij waren ook vele tientallen jaren de enige bewoners van het pand geweest, zowel op de begane grond als in de gracht. Echter op de zolder hadden de uilen het voor het zeggen...’

Toen Van Arragon verslag had uitgebracht over de toestand waarin het Huis verkeerde concludeerde Arnold van Heek dat er dringend maatregelen moesten worden getroffen en hij vroeg Twickel toestemming om voorzieningen te treffen om verder verval te voorkomen, ook al was de overdracht nog niet geregeld. Twickel stemde daarmee in en de Denekampse aannemer Ludden ging aan het werk. Van een houtzagerij in Silvolde kwamen nieuwe eikenhouten balken en de gracht werd uitgegraven met kruiwagens en met door paarden getrokken kipkarren. De grond ging naar de boeren in de omgeving. Van Arragon herinnerde zich ook nog dat de provisiekelder aan de westzijde meter voor meter werd uitgegraven. Hij was weken met de opmetingen bezig geweest, samen met een timmerman. Bij het verzetten van een ladder had hij nog een baksteen op zijn rechterschouder gekregen waar hij geruime tijd last van hield.

Van november 1941 tot februari 1942 maakten Van Arragon en zijn medewerker B. van der Wal alle tekeningen en hij moest daarvoor nog regelmatig het huis bezoeken. Tijdens de opmetingen had hij bij een Denekampse familie gelogeerd, maar nu moest hij op de fiets van Delden komen. Dat was geen pretje want begin januari 1942 was de temperatuur gaan dalen en omstreeks half januari was er een uitzonderlijk strenge vorst ingetreden. Maar Van Arragon tekende hierover niets aan; in deze voor zoveel mensen loodzware oorlogswinter kon hij die kwelling kennelijk wel relativeren. Meester Dingeldein schreef in het dagboek dat hij gedurende de hele oorlog bijhield: ‘Januari 22 Donderdag. Heden de school voor 14 dagen gesloten. Om half tien vroor het nog 6◦ in de klas.’ En op 26 januari: ‘De sneeuwstorm duurt voort. ’t Vriest nu al 3 weken. ’s Morgens om 10 uur is gewoonlijk 15-18◦ C vorst.’209 De ijzige koude die de Duitsers in Rusland in zijn greep hield, was tot ver in het Westen doorgedrongen.

Het dagboek van Dingeldein is een indringend getuigenverslag van de beproevingen waaraan de bevolking onder de Duitse bezetting werd blootgesteld. De meestal korte, dagelijks gemaakte aantekeningen verhalen over de schrik van de eerste dagen van de oorlog en de berichten over gesneuvelde en vermiste jongens uit de streek. Over het leegzuigen van het land, waardoor alles schaars werd, over de steeds verdergaande voorschriften aan de boeren en de voortdurende controles. Over de in de loop van de jaren verergerende vervolgingen en terreur, en over de voortdurende onrust van de oorlog in de lucht. Het was alles in een eigentijdse jas gestoken maar het doet niettemin denken aan de eerder in dit boek beschreven oorlogstoestanden. De grenslijn werd erdoor verscherpt en voor het eerst zagen de mensen die als iets wat meer was dan alleen een afspraak tussen overheden en een kans om te smokkelen.

Vanaf de dood van de laatste bewoner tot het moment dat Van Arragon zijn tekeningen maakte, is het Huis onbewoond geweest en onveranderd gebleven, behalve in die zin dat het steeds meer tot een ruïne verviel. Zonder die tekeningen zouden we van veel details hoogstens een vermoeden hebben gehad of ze zouden zelfs in het geheel niet bekend zijn. De zuidelijke vleugel bevatte de deel, stallen en een gierkelder, en op de verdieping erboven was een tasruimte waar hooi werd opgeslagen. Deze vleugel moet Jan Dusink of een voorganger zo hebben ingericht, want voorheen was in het Huis geen boerenbedrijf gevestigd. Tegenwoordig bevindt zich hieronder een extra kelder. Deze is volgens van Arragon in de oorlog gemaakt en dient nu als provisiekelder. De huidige grote zaal was opgedeeld in drie vertrekken, een indeling die al in de achttiende eeuw bestond. Dat blijkt uit de indertijd door Anna Maria van Westerholt opgemaakte inventarislijst waarin de toestand wordt beschreven ten tijde van het overlijden van haar man Riquin Ignatius Bentinck in 1737. De keukenkamer, een van de drie vertrekken in de grote zaal, bevatte de monumentale schouw van 1637; op de tekeningen van Van Arragon zijn bij de schouw nog een soort ovens te zien. De opkamer - de huidige bibliotheekkamer - is altijd ongewijzigd gebleven, maar de andere door Anna Maria genoemde vertrekken zijn moeilijker te benoemen door de latere aanpassingen van Johan Zegers.

Direct boven de grote zaal bevindt zich nu de woonkamer met een vloeroppervlak gelijk aan dat van de grote zaal. Uit de tekeningen blijkt dat zich daar twee vertrekken en een overloop hebben bevonden en, boven het huidige trappenhuis, ook nog twee vertrekken met een gemeenschappelijke stookplaats. In de noordvleugel tekende van Arragon een koetshuis met stal. Die bestemming moet er door Johan Zegers aan zijn gegeven toen hij de tweede poortdeur in deze vleugel liet aanbrengen. Merkwaardig genoeg ontbreekt op de gedetailleerde tekeningen een trap naar de verdieping en naar de zolder. De trappentoren, die zich in de tijd van Bentinck nog aan de noordwestkant van de hoofdgevel bevond, werd door Johan Zegers na zijn aankoop van het Huis afgebroken. Er moeten houten trappen in het gebouw voor in de plaats zijn gekomen, vermoedelijk uitkomend op de overloop van de verdieping, want het is moeilijk voorstelbaar dat de verdieping niet via een trap bereikbaar zou zijn geweest. Maar bij de opmetingen was van die trappen niets meer te vinden.

Op 17 februari 1942 verkocht barones Van Heeckeren van Wassenaer het Huis met ongeveer drieëneenhalve hectare aan de enkele maanden daarvoor door Van Heek opgerichte Stichting tot instandhouding van het Huis te Brecklenkamp. In de oprichtingsakte is te lezen dat Arnold van Heek in z’n eentje het stichtingsbestuur op zich zou nemen en dat hij na zijn dood zou worden opgevolgd door zijn vrouw Welmoet. De Oudheidkamer Twente kreeg een eervolle taak toegewezen waardoor deze vereniging een bijzondere band met het Huis kreeg. Na het overlijden van Welmoet zou het bestuur worden uitgebreid tot drie personen die door de Oudheidkamer moesten worden benoemd. Toekomstige statutenwijzigingen moesten door de Oudheidkamer worden goedgekeurd. De instandhouding van het Huis leek verzekerd te zijn. Boven op dit alles liet de barones ook nog in het koopcontract vastleggen dat de koper de plicht had het Huis zodanig te doen restaureren en daarna te onderhouden dat het van verder verval bespaard zou blijven. Maar Arnold van Heek is natuurlijk nooit anders van plan geweest.

Op 3 juni 1942 vaardigden de Duitsers een bouwverbod uit. Met ingang van 1 juli moesten alle bouwprojecten worden stopgezet; bij overtredingen zouden zware straffen volgen. De jongste dochter van Arnold van Heek, Mechteld, weet te vertellen dat, ondanks het bouwverbod, de restauratiewerkzaamheden toch werden voortgezet, zij het dat aannemer Ludden de opdracht kreeg om zo langzaam mogelijk te werken en vooral niet de aandacht te trekken.pentekening Huis te BreckelenkampPentekening Jan Herman van Heek, 1943 Eind juli 1943 maakte Jan Herman opnieuw een pentekening vanuit een gezichtspunt ten zuidoosten van het Huis. Daaruit blijkt duidelijk dat er inderdaad is doorgewerkt: de dakkapellen aan de achterzijde zijn zijn al zichtbaar en ook alle nieuwe kruiskozijnen zitten erin. Linksboven op de tekening staat: ‘Brecklenkamp tijdens herstel 28 Juli 1943’. Door de ruïneuze staat waarin het Huis verkeerde, maar zeker ook door de verborgen ligging – het hele terrein was overwoekerd door struikgewas en de weg ernaartoe was toen nog een karrenspoor - ontsnapte het aan inbeslagname, een lot dat in oktober 1944 bijvoorbeeld wel de school in Lattrop trof.

Vanaf 1942 was de oorlog in de lucht steeds heviger geworden. Het gebied rond Denekamp en Nordhorn lag in de aanvliegroute van Engeland naar doelen in Duitsland en de Duitsers hadden overal in de omgeving hun jachtvliegtuigen gestationeerd. Begin 1944 hadden de voortdurende luchtgevechten en beschietingen zo’n omvang genomen, dat de toenmalige Denekampse NSB-burgemeester zich in ging spannen om versterking van de luchtbescherming te krijgen.

Op 4 april 1945 werd Noordoost Twente door de Engelsen bevrijd en direct daarnaa werd de restauratie van het Huis met volle kracht hervat. Christine Cromhoff-van Heek, dochter van Arnold van Heek, herinnert zich de periode na de bevrijding nog goed. De familie bezocht het Huis regelmatig en het werk vorderde gestaag. In augustus 1945 bracht Christine samen met een vriendin geruime tijd op het Huis door. Het tweetal beleefde er tal van avonturen en deed daar boeiend verslag van in een keurig verzorgd schriftje met grappige aquarellen. Ze begonnen met het inrichten van ‘de gezelligste kamers ter waereld ooit gevonden’. De ‘joffers van het kasteel’ trokken meer belangstelling dan hun lief was, maar uit de aantekeningen blijkt dat ze daar goed tegen waren opgewassen en dat ze niet voor een kleintje vervaard waren.

Het achterzijde van het herstelde Huis in 1946. Foto vanuit noordoosten.In de herfst van 1946 was de restauratie klaar. Het resultaat is te zien op een reeks prachtige zwart-witfoto’s gemaakt door meester Dingeldein in 1946 [u vindt deze foto's in de afbeeldingen - categorie "Eerste grote restauratie - 1940-1946", in de periode vanaf 1946]. De foto’s zijn een monument op zichzelf; het Huis staat er krachtig maar sober bij, met schone baksteen en natuursteen, blank gelakt en geolied hout en zo te zien weer goed voor eeuwen. De restauratie had op buitengewoon degelijke en zorgvuldig ambachtelijke wijze plaatsgevonden. De Diepenheimse architect Johans Kreek associeerde in 1991 de werkwijze met de laat negentiende-eeuwse architectuuropvatting omtrent waarheid in materiaalgebruik.215 Eerdere critici hadden er het etiket historiserend op geplakt. Daarmee werd de succesvolle reddingsoperatie echter veel onrecht aangedaan. Bij een historiserende werkwijze wordt een gebouw met opzet zodanig vormgegeven dat het er oud uitziet, hoewel dat niet zo is. Maar het Huis werd niet nieuw gebouwd en ook niet ingrijpend veranderd. Het aanzicht zoals dat eertijds was geweest was geweest werd zoveel mogelijk teruggebracht en het gebouw behield zijn oorspronkelijke uitstraling. Hoewel aan de achterzijde drie dakkapellen werden geplaatst naar ontwerp van Van Broekhuizen kwam het exterieur na de restauratie in grote lijnen overeen met de toestand van voor 1882. Alleen de windvaan van Everhard Bentinck en Euphemia van der Marck kreeg een nieuwe plaats - hij werd nu op het wachttorentje gezet – maar hij verfraaide, na een lange afwezigheid, wel weer het aanzicht van het Huis.

De kruiskozijnen waarvan Heloïse Zegers het binnenwerk had laten verwijderen en vervangen door Engelse ramen werden gereconstrueerd naar het model van de nog aanwezige kruiskozijnen in de achtergevel. Op enkele plaatsen werden wel nieuwe vensters aangebracht maar ook weer volgens hetzelfde model. Het klokkentorentje dat rond de eeuwwisseling in de gracht was gevallen werd hersteld en de in de grachtbodem teruggevonden klok van Herman Otto Bentinck uit 1787 werd weer aangebracht. Aan het zandsteen- en bouwsteenwerk werd vrijwel niets veranderd. De wapenstenen in de gevels bleven ongewijzigd. Veel balklagen en vloeren werden uit noodzaak vernieuwd maar de belangrijke elementen van het interieur bleven behouden. Het plafond van de opkamer en de schouw in dat vertrek, de grote schouw in de zaal uit 1637 en die van Riquin Ignatius op de verdieping uit 1731 zijn er nog in al hun glorie. En aan deze restauratie is nog een andere belangrijke bijdrage aan het Huis te danken: de fries van Johan Moerbecke en Anna van der Marck werd teruggevonden op een oude put onder de vloer van de grote zaal.

Om de inspanningen van Arnold van Heek op juiste waarde te kunnen schatten moeten we het streven van de regionalisten mee in ogenschouw nemen en in het bijzonder de drijfveren van deze tak van de familie Van Heek, eigenlijk maar van enkele leden van die ene familie. De hang naar soberheid, romantiek en het zoeken naar wortels leidde als vanzelf tot historisering, maar bij nadere beschouwing wordt een eigen vormgeving, een aparte stijl zichtbaar. Arnold Enklaar, een kleinzoon van Arnold van Heek, herkent in de werken van de broers Van Heek en hun zuster Bertha een zoektocht naar de identiteit van de streek en een streven naar authenticiteit. Dat werd enerzijds veroorzaakt door een behoefte tot compensatie van het verlies van het oude landschap door de lelijke industrie waarin zij zelf een centrale rol vervulden. Maar het had ook te maken met de wens om een eigen gezicht te tonen aan zakenrelaties in het Westen, een profilering van de eigen authentieke en sobere cultuur in Twente en de Achterhoek in contrast met de in het Westen in het algemeen getoonde pracht. Tegen deze achtergrond was de degelijke restauratie van het Huis te Breckelenkamp eigenlijk een na-ijlend hoogtepunt uit de actieve periode van de broers. In de geschiedschrijving over de familie Van Heek wordt dit werk nauwelijks genoemd. Aan een kant is dat verklaarbaar, want zonder de inspiratie van Jan Herman zou zijn jongste broer Arnold er waarschijnlijk niet toe gekomen zijn. Maar ook de afgelegen ligging moet ook een rol hebben gespeeld bij de relatieve onbekendheid van dit werk; als het om publieke belangstelling gaat kan het Huis niet concurreren met de nalatenschap van de familie van Heek in Enschede.

Arnold van Heek en zijn vrouw lieten rechts van de toegangsdeur een - ook weer sober vormgegeven - gedenksteen aanbrengen met de tekst:

RENOVATUM

1941-1946

A.H.v.HEEK

W.N.v.HEEK-

v.HOORN

 

Al tijdens de restauratie was rekening gehouden met de bestemming die het echtpaar voor ogen stond: het gebouw moest een jeugdherberg worden. In 1946 werd het Huis met het omliggende terrein verhuurd aan de Stichting Nederlandse Jeugdherberg Centrale (NJHC) voor een niet kostendekkend bedrag. Het beheer en de exploitatie werden overgedragen maar het echtpaar Van Heek bleef de beschikking houden over de opkamer en twee slaapkamers op de zolderverdieping. Op 23 november 1946 verrichte Arnold van Heek de opening in de volledig gevulde grote zaal. De voorzitter van de Stichting Jeugdherbergen in Twente sprak zijn dank uit en vertelde de aanwezigen dat het Huis door de moderne inrichting met centrale verwarming ook ’s winters zou kunnen worden gebruikt voor het houden van conferenties, vergaderingen en bijeenkomsten van allerlei aard. De burgemeester van Denekamp, van der Heijden, verklaarde dat een afgestorven plekje nieuw leven was ingeblazen.

Enkele jaren daarna bleek hoezeer het Huis aan status had teruggewonnen, nadat het in de eerste decennia van de twintigste eeuw bijna verloren was gegaan. De verhoudingen in de grensstreek waren door de Tweede Wereldoorlog jarenlang verstoord gebleven. De Nederlandse bevolking eiste na de oorlog vergelding en schadevergoeding en er werd voortdurend over grenscorrecties gesproken. Duitse boeren hadden grond moeten afstaan aan hun Nederlandse collega’s die vroeger vaak hun noabers waren geweest, of waarmee ze in elk geval goede betrekkingen hadden onderhouden. Allerlei ingewikkelde regels stonden een toenadering in de weg.

In 1950 namen de burgemeesters van Denekamp, Losser, Oldenzaal en Ootmarsum het initiatief om de eertijds goede betrekkingen tussen Oost Twente en de graafschap Bentheim nieuw leven in te blazen. Op 17 oktober vond er met dat doel een vergadering plaats op het Huis te Breckelenkamp. Aanwezig waren vertegenwoordigers van de vier Twentse gemeenten en van de gemeenten Nordhorn, Bentheim, Schüttorf en Gildehaus. Verder was er de Nederlandse consul te Emden, de directeur van de Provinciale Overijsselse VVV en een vertegenwoordiger van de graafschap Bentheim. Er werd over allerlei zaken gesproken en de sfeer was uitstekend. Het hele gebeuren was een belangrijk statement ter ondersteuning van een spoedige terugkeer naar normale verhoudingen. Een van de punten van bespreking was het herstel van de relaties tussen Nederlands en Duits Breklenkamp.

Het was duidelijk dat de NJHC met de Breckelenkamp een van de mooiste jeugdherbergen van Nederland had gekregen. Een nieuwe fase in de geschiedenis van het Huis was aangebroken. Niet eerder had het te maken gehad met zoveel bezoekers, met zoveel ongekende en voortdurende drukte. Het bracht de noodzaak van ingrijpende en ontsierende voorzieningen met zich mee om allen veilig te kunnen huisvesten en van de eerste behoeften te voorzien. Met de nieuwe bestemming werd een hoogstaand en sympathiek doel nagestreefd dat velen vreugde heeft gegeven, maar uiteindelijk zou die bestemming voor het Huis een te zware belasting blijken.

 

breckzandst2

donderdag, 01 maart 2012 13:47

De jeugdherberg

Met de opening van de jeugdherberg in 1946 was een periode van drukte aangebroken die het Huis tevoren nooit in die mate had gekend. De eerste decennia beperkte die zich nog grotendeels tot de vakantiemaanden. Individuele trekkers, klassen schoolkinderen met hun onderwijzers en jeugdige reisgezelschappen bevolkten de slaapzalen en het gezellige ‘dagverblijf’, thans de grote zaal. Ze zwierven in en om het Huis, vermaakten zich op allerlei manieren, zaten op het voorplein, wandelden om de grachten en door de bomenlanen. En ze legden er contacten. Het pad om de buitengracht roept bij velen nog steeds romantische herinneringen op aan een vluchtige vakantieliefde maar ook aan de eerste stappen op weg naar een blijvende relatie. Nog steeds melden zich mensen aan de poort die van hun gelukkige verblijf in de Breckelenkamp willen getuigen en het is opvallend hoe vaak ze spontaan mededelen hier hun levenspartner te hebben gevonden.

Talloze beschreven ansichtkaarten uit die tijd vertellen hetzelfde verhaal.Ansicht van een deels ingekleurde afbeelding van het wachttorentje Op een ingekleurde afbeelding van het wachttorentje schreef een meisje aan ‘de jongeheer’ NN: ‘ik ben nog steeds benieuwd wat je me te zeggen hebt van de zondag achter de Breckelenkamp. Schrijf je me dat eens van de week?’ Maar er zijn ook minder mysterieuze teksten die zich beperken tot een beschrijving van de prachtige omgeving. Zo staat er op een kaart van het dagverblijf uit 1958: ‘Wij wisten niet dat er nog zo iets moois in ons land was, het overtreft Limburg, prachtige bossen, meertjes, beekjes en bronnen en een ideale streek om te wandelen en te fietsen, alle wegen met bomen omzoomd, afgewisseld met akkers en boerenhoeven. Verder een heel pleizierige bevolking. En een dichte bevolking van vogels die de hele dag zingen.’ De ansichtkaarten dateren uit verschillende jaren en tonen allerlei details van de jeugdherberg, zowel binnen als buiten zodat ze, samen met de data van afstempeling, een stukje geschiedenis blootleggen.

Het is opvallend dat er alweer in 1951 sprake was van een wilde begroeiing rond het Huis en op het voorplein die een groot deel van het zicht wegnam. Een deel van de zuidelijke vleugel was volledig met klimop bedekt dat tot halverwege het dak voortwoekerde. Aan de zuidmuur was lattenwerk aangebracht ter ondersteuning van klimop. De keermuur was op meerdere plaatsen geheel overwoekerd en op diverse afbeeldingen uit die tijd zijn de twee ooit als opslag begonnen eiken midden op het voorplein zichtbaar, die met hun omvangrijke kruinen al boven het dak uittorenden en een groot deel van het zicht op het Huis wegnamen. De omvang die deze begroeiing toen alhad aangenomen is verbazingwekkend, want op de foto’s van meester Dingeldein uit 1946 is er, behalve de twee toen nog kleine eiken, nog vrijwel geen begroeiing nabij het Huis te zien. De overdadige en veelal bewust aangebrachte begroeiing kan het Huis niet veel goed gedaan hebben. Van de statige uitstraling was na enkele jaren weinig over, maar de bezoekers voelden zich er kennelijk wel bij. Hoe het ook zij, meester Dingeldein, in de wolken met de redding van het Huis en zijn nieuwe bestemming, getuigde van zijn tevredenheid in een artikelenreeks uit 1949en 1950 in het maandblad in Weer en Wind getiteld Naar Breklenkamp. Tijdens een lange wandeling door de buurschap kwam hij bij het Huis aan: ‘Zoals het huis daar ligt, is het een schilderij, gevat in een natuurlijke lijst’.218

Ansicht 'dagverblijf' van het Huis te Breckelenkamp tijdens jeugdherberg periode. Afgestempeld 1953.Binnen was het zeker in de begintijd een en al orde en netheid. Op een foto van het dagverblijf uit 1953 staan de tafels met in totaal 44 stoelen in twee lange rijen aan elkaar geschoven op de zandstenen vloer.219 Langs de wand tegenover de grote schouw is de achttiende-eeuwse Twentse tuugkist te zien, die vanouds onderdeel van de inventaris van het Huis uitmaakte en nu nog steeds de grote zaal siert. Van Arragon tekende in 1946 in opdracht van Arnold van Heek nog een groot aantal lamparmaturen.220 Twee door hem ontworpen rustieke kronen zijn op alle foto’s van het dagverblijf te zien. Die zijn bij het sluiten van de jeugdherberg niet mee overgedragen, maar enkele eveneens door Van Arragon ontworpen wandlampen wel. Die hangen nu in het hoofdtrappenhuis en in de grote zaal.

Uit het gastenboek van Arnold en Welmoet van Heek blijkt dat zij niet alleen gasten op het Huis ontvingen maar het in de stille tijd van het jaar uit ideële motieven ook ter beschikking stelden aan mensen die daar om uiteenlopende redenen behoefte aan hadden. Na 1970 trad een periode van grote veranderingen in.221 Er kwam een nieuwe visie op het instituut ‘jeugdherberg’, het Huis moest zich vooral gaan richten op groepen en meer als conferentieoord gaan fungeren. Daardoor zou het niet alleen intensiever gebruikt kunnen worden, maar ook het hele jaar door. Het gebruik dat de NJHC in de wintermaanden van het Huis wilde maken was al aangekondigd bij de opening in 1946, maar kennelijk was daar in de praktijk niet veel van terecht gekomen. Er moesten veel meer slaapplaatsen komen en ook de zolder en de door de familie Van Heek gebruikte vertrekken zouden benut moeten worden. De staf moest worden uitgebreid en daarvoor was extra huisvesting nodig. De plannen stuitten op bezwaren van de brandweer. Voor de dichte bezetting en het gebruik van de moeilijk te ontruimen zolder zouden allerlei voorzieningen nodig zijn en er moest in elk geval een tweede trappenhuis komen.

Met dat alles waren hoge kosten gemoeid en de NJHC nam het standpunt in dat zij een dergelijke investering alleen wilde doen in een gebouw dat haar eigendom was. Aangezien de Stichting tot instandhouding van het Huis te Brecklenkamp de kosten die het gevolg waren van de vernieuwingsplannen van de jeugdherberg ook niet voor haar rekening wilde nemen, ontstond een patstelling. De stichting wilde het Huis wel aan de NJHC overdoen, maar het leek niet waarschijnlijk dat die de nodige middelen bijeen zou kunnen brengen.222 In 1974 kwam het zover dat werd overwogen het dan maar aan een derde te verkopen. In verband met het door de overleden barones van Twickel in 1942 bedongen eerste kooprecht werd het goed aangeboden aan Stichting Twickel, maar die liet weten er geen belangstelling voor te hebben. Of er daarna daadwerkelijk actief aan verkoop is gewerkt is niet bekend, maar uit correspondentie blijkt wel dat de Stichting tot instandhouding van het Huis te Brecklenkamp gedacht heeft aan een particuliere koper die het gebouw zou willen gebruiken voor permanente bewoning of als buitenverblijf.

Ansicht voorzijde Huis te Brecklenkamp - jeugdherberg periodeEr meldde zich in elk geval een zeer serieuze gegadigde, G. W. (Wolter) Bentinck, die al in 1968 aan Arnold van Heek zijn belangstelling had getoond.223 Wolter Bentinck had er toen op gewezen dat de havezate in de zeventiende en achttiende eeuw bewoond was geweest door leden van zijn geslacht die ook een belangrijk deel van het tegenwoordige huis hadden gebouwd. Mocht men op enig moment op zoek zijn naar een passende bezitter c.q. bewoner, dan zou hij graag in aanmerking komen, had hij indertijd laten weten. Arnold van Heek had hem geantwoord dat hij Bentinck niet ter wille kon zijn in verband met de bestemming die het Huis had.224 En nu, in 1974, bracht Bentinck zijn eerdere brief bij de Stichting tot instandhouding van het Huis te Brecklenkamp in herinnering.225 Hij sprak zijn onverminderde belangstelling uit voor verwerving van het Huis en bevestigde dat het zijn bedoeling zou zijn er permanent te gaan wonen en het als historisch monument in stand te houden. Maar de nieuwe jeugdherbergvader Coen Hamers was, zoals te begrijpen is, fel gekant tegen sluiting. Hij had grote plannen met de jeugdherberg en door zijn politieke vaardigheden en invloed in de gemeente Denekamp kreeg hij het tij mee. Wolter Bentinck moest zijn hartewens opgeven. In de jaren negentig toen de jeugdherberg inmiddels gesloten was, heeft Bentinck het Huis nog eens met zijn gezin bezocht. Er is toen een mooie, verstilde foto gemaakt waarop hij met zijn vrouw Sarah en hun zoon voor de door de avondzon verlichte zuidgevel staan.226

In 1975 kwamen de Stichting tot instandhouding van het Huis te Brecklenkamp en de NJHC tot een akkoord. Aan de NJHC was een omvangrijke subsidie voor de verbouwing en restauratiewerkzaamheden toegezegd en het ministerie van CRM had de transactie al goedgekeurd. De bouw zou eind 1975 van start gaan, maar intussen had zich een nieuw en groot probleem aangekondigd. Sinds enkele jaren liep de gracht regelmatig in korte tijd volledig leeg. De ernst van de ongelijkmatige verzakkingen en de scheuren in het gebouw die er het gevolg van waren, werden in de eerste jaren nog niet in volle omvang ingezien, maar het vreemde verschijnsel van het verdwijnende grachtwater was wel in verband gebracht met de ruilverkaveling en verlaging van het polderpeil in de jaren zestig. De stichting had het Waterschap hierop al eerder aangesproken, maar dat had elke verantwoordelijkheid afgewezen. Toen een eerste onderzoek uitwees dat verdere aantasting van de havezate niet denkbeeldig was, besloot de NJHC de koop voorlopig niet door te zetten en de verbouwing uit te stellen. In plaats daarvan werd een grondmechanisch onderzoek uitgevoerd waarbij vastgesteld werd dat de houten delen van de fundering die in het grondwater zouden moeten liggen grotendeels waren vergaan. Door de aanmerkelijke daling van de grondwaterstand was het hout regelmatig droog komen te staan, met alle gevolgen van dien. De ruilverkavelingswerken die kort daarvoor in het gebied hadden plaatsgevonden en de verlaging van het polderpeil werden in het rapport vermeld. Een harde conclusie werd in die tijd niet verwoord maar die ligt voor de hand: het Huis, ooit gebouwd op deze uitgezochte plek waar het water de fundering al die eeuwen had beschermd, had men onbedoeld van zijn wateraanvoer beroofd.

In februari 1977 werd vastgesteld dat het gebouw zou gaan scheuren als de restauratie van de fundering niet zou worden aangepakt. De houten delen zouden moeten worden vervangen door beton, een project dat tussen de 150.000 en 200.000 gulden zou gaan kosten. Toen dit alles bekend was kwam het overleg tussen de NJHC en de Stichting tot instandhouding van het Huis te Brecklenkamp weer op gang. En uiteindelijk stemde de stichting toe, begin 1978 verkocht zij het Huis voor een appel en een ei aan de NJHC.

Die had al in het jaar daarvoor een bestek laten maken dat, naast het herstel van de fundering, ook de voorgenomen grondige verbouwing van het interieur inhield. 227 Tegelijk daarmee moest in de noordelijke bomenlaan een beheerderswoning worden gebouwd voor de jeugdherbergvader. De plek was niet bepaald zorgvuldig gekozen, want deze boomsingel was een nog gaaf onderdeel van de zeventiende-eeuwse verankering van het Huis in het landschap. In 1997 tekende de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in het Monumentenregister aan dat de noordelijke boomsingel die deel uitmaakt van de historische aanleg door de bouw van de woning op die plaats was beschadigd.228.

De verbouwing begon al in 1977, dus ruim voor de overdracht aan de NJHC. De jeugdherberg werd gesloten en ging pas in april van het jaar daarop weer open. De aanpassingen aan het Huis waren aanzienlijk. Op de verdieping kwamen vertrekken voor de nieuwe medewerkers, een extra slaapzaal en een flink aantal toiletten en wasruimtes. Ook de zolderverdieping werd in gebruik genomen met vier extra slaapzalen, toiletten, wasruimtes en een slaapkamer voor een assistent. De keuken werd verplaatst van de noordvleugel naar de zuidvleugel en werd meer dan twee keer zo groot. De twee grote poortdeuren moesten wijken voor glazen puien, omdat men van oordeel was dat er anders te weinig licht zou binnenkomen. En in wat nu de eetzaal is kwam een brandtrap, een van de vele voorzieningen die de brandweer eiste. De capaciteit van de slaapzalen en de niet zo eenvoudige ontruimingswegen van de zolderverdieping in aanmerking genomen, waren de eisen eigenlijk nog gematigd te noemen. De totale kosten werden begroot op ongeveer anderhalf miljoen gulden, waarvan een belangrijk deel werd gesubsidieerd door het rijk.

Door het gebruik van gipsplaten scheidingswanden werd de schade beperkt, maar het Huis had niet meer het karakter van voorheen. Behalve de benedenzaal, de opkamer en het hoofdtrappenhuis was alles veranderd, volgepropt en ingericht op intensief gebruik. De zielloze glazen puien konden de houten poortdeuren van Zegers niet doen vergeten. Overal waren leidingen van de installatievoorzieningen zichtbaar, de keuken was een grote, koude bedrijfskeuken geworden en de oorspronkelijke vertrekken op de verdieping en zolder waren verdwenen. De fundering werd volgens plan hersteld, met uitzondering van het nog redelijk ogende houten gedeelte onder de wachttoren en de keermuur. Dat bleef voortdurend droogvallen omdat het probleem met het waterpeil in de gracht niet was opgelost. De journalist Adriaan Buter schreef in de Tubantia over de restauratie: ‘Misschien (was die) wel iets te grondig voor wie graag meer van de oude sfeer behouden had gezien.’229 Over de met zoveel romantische mystiek omgeven geest van Heloïse Zegers zei hij: ‘En nu is het spook verdwenen. Sinds de Breklenkamp dit jaar na een grondige opknapbeurt opnieuw in gebruik werd genomen, kraakt er geen vloer meer. Loewietje lijkt te zijn teruggekeerd in haar graf onder de oude bomen’.230

Voor de bezoekers was dat alles van minder zorg. In de eerste jaren bleven ze komen en zich amuseren, al veranderde hun samenstelling sterk. Het aantal trekkers liep terug, waarschijnlijk ook omdat de jeugdherberg in het naburige Uelsen goedkoper was en beter ingesteld op lowbudgetgasten. Het meerdaagse bezoek van scholen bleef ook dalen. De belangrijkste inkomsten moesten komen uit evenementen met groepen die zich om allerlei redenen enkele dagen in het Huis met zijn mooie omgeving wilden ophouden.

Halverwege de jaren tachtig zag de toestand er niet erg rooskleurig uit. De NJHC stelde vast dat de exploitatieresultaten zorgelijk waren. Er werd een nieuw strategisch plan gemaakt waarin een belangrijke plaats werd ingeruimd voor niet-jeugdherbergactiviteiten, zoals bruiloften en partijen.231 De omzet steeg hierdoor wel, maar het exploitatieresultaat bleef onder de maat. De vaste stafleden waren in die tijd al vervangen door op uurbasis ingehuurde krachten, veelal kinderen van de ‘noabers’ die op die manier een aardig centje konden bijverdienen. De jeugdherbergvader zelf kon nog maar een deel van zijn tijd aan de jeugdherberg besteden omdat hij wethouder van Denekamp was geworden.

In 1985 liet hij een landschapsanalyse voor het Huis te Breckelenkamp maken waarin de opmerkelijke probleemstelling is opgenomen dat het ‘in deze tijd’ niet meer een taak van de eigenaar is om zich om de inrichting van het terrein te bekommeren. Een fraai landschap en een hoge recreatieve waarde waren geen doel van de NJHC, die had geen middelen ‘om het omringende en voor het karakter essentiële groen zodanig te beheren dat een duurzame voortzetting in de tijd gewaarborgd is.’232 Alleen met hulp van de gemeente, de provincie, het rijk, Staatsbosbeheer en anderen zou het karakter van het complex behouden en voortgezet kunnen worden.

Het rapport was een vakkundige analyse waarbij de historie en de kenmerken van het omringende landschap met zijn monumentale bomenlanen goed in beeld werden gebracht. De conclusie was dat alle belangrijke elementen moesten worden versterkt en duurzaam voortgezet. Het merendeel van het op het terrein aanwezige groen was zeer slecht onderhouden en binnen afzienbare tijd aan vervanging toe. De conditie van de beuken langs de oprijlaan was slecht, maar de nog aanwezige eiken waren redelijk. De bomen rond het voorplein waren in redelijke tot goede staat, met uitzondering van vier beuken aan de zuidkant. Aanbevolen werd toch maar in één keer de hele oprijlaan en de bomen rond het voorplein te kappen en opnieuw in te planten, en daarnaast nog enkele ontbrekende delen te herstellen.

Het plan was, hoewel rigoureus, wel logisch. Om mogelijke negatieve reacties voor te zijn werd in december 1985 een persconferentie gegeven en in de kranten verschenen berichten over het gevaar dat de zieke en in slechte staat verkerende bomen bij het Huis te Breckelenkamp opleverden. Al een maand later werd het plan om de reuzen te kappen ten uitvoer gebracht en toen de gevolgen van de kaalslag ten volle zichtbaar werden, waren velen ontzet. Er ontstond zelfs wat onrust in de omgeving, mede omdat nog niet zo lang geleden het Breklenkampse kapschandaal had plaatsgevonden. Dat was tijdens de ruilverkaveling, toen de boeren veel meer bomen hadden gekapt dan was overeengekomen. Toen de oprijlaan was geveld blikte een journalist in Tubantia terug op deze gebeurtenis: ‘Tot in de Tweede Kamer is toen gesproken over de kapwoede in Denekamp. Wat er toen ook precies mag zijn gebeurd, feit is dat er één plek ongerept bleef, namelijk de omgeving van de jeugdherberg Huis te Brecklenkamp. Het daar hoog opgaande eike- en beukehout bleef onaangetast en maakte de voormalige havezathe tot een bijzonder natuurlijk plekje dat daardoor alom in den lande bekend is.’233 Maar nu hadden ook hier de motorzagen hun werk gedaan, vierentachtig monumentale eiken en beuken waren geveld en daarna was het aanzicht compleet veranderd. Bij het herplanten werd afgeweken van de oorspronkelijke indeling. De beuken, die op hoge leeftijd onvoorspelbare risico’s kunnen opleveren, kwamen niet meer terug. In plaats daarvan werden twee keer twee rijen eiken aangeplant met een bijna dubbel zo grote plantafstand als de oude bomen. De op de Breckelenkamp traditioneel toegepaste korte plantafstand, die bij de andere lanen nog te zien is, werd niet meer gevolgd.

Intussen bleef het economisch niet best gaan. De jeugdherberg deed het in vergelijking met andere Nederlandse jeugdherbergen zelfs zo slecht dat de NJHC zich ging beraden over de toekomst. De veranderde strategie met zijn gerichtheid op groepen die voor allerlei gelegenheden de herberg zouden kunnen gebruiken en hun verblijf dan zouden koppelen aan overnachtingen bleek niet erg succesvol te zijn. Besloten partijen, feesten en andere evenementen waren er genoeg, maar de gasten wilden niet overnachten in de eenvoudige gemeenschappelijke slaapzalen. Ook de brandveiligheid was een probleem; er waren nieuwe voorzieningen nodig en - wat nog erger was – er was nog steeds niet voldaan aan een van de in 1978 door de brandweer gestelde eisen. Voor twee slaapkamers op de zolder had een trap als vluchtroute moeten worden aangelegd. Dat was niet gebeurd en de gemeente Denekamp begon nu bezwaren tegen de situatie aan te tekenen. In 1987 trachtte de jeugdherbergvader het tij te doen keren met het plan om een deel van de slaapgelegenheid uit het Huis te halen en onder te brengen in een ambitieus nieuw bouwwerk op het voorterrein, waarna de bovenverdieping van het Huis omgebouwd zou kunnen worden tot feestzalen. Maar het nieuwe gebouw zou met zijn achttien kamers met badkamer en toilet meer gepast hebben bij een modern conferentieoord dan bij het oude monumentale Huis. Het vloeroppervlak alleen al zou groter zijn dan dat van de havezate. Van de pas aangeplante bomenrijen langs de oprijlaan zouden er twee weer moeten verdwijnen en er zou een rotonde komen met een diameter van vijftien meter. Het is niet overdreven te stellen dat de realisatie van het plan een eind gemaakt zou hebben aan het karakter van dit historisch en landschappelijk zo bijzondere stukje Nederland.

Artikel over de verkoop van het Huis te Breckelenkamp door de NJHC, 1990Gelukkig voor het Huis ging het niet door, vooral omdat de NJHC er de middelen niet voor had. Vrij kort daarna kwam de mogelijkheid van sluiting openlijk ter sprake en de plaatselijke kranten begonnen erover te schrijven. Wat ging er gebeuren met de jeugdherberg? Plotseling werd het alom duidelijk dat de voortzetting van het instituut geen vanzelfsprekendheid meer was. Toen ook nog de problemen rond de gebrekkige brandveiligheid escaleerden was het vonnis geveld. De gemeente, die tot dan toe zoveel geduld had gehad, eiste nu dat de noodzakelijke brandveiligheidsvoorzieningen voor 1 januari 1991 zouden worden aangebracht, anders zou de jeugdherberg worden gesloten. De NJHC wilde en kon de kosten niet meer opbrengen en kondigde de sluiting aan. Toen werd het belang van het Huis voor de wijde omgeving voor even weer heel duidelijk. Talloze reacties getuigden van de vrees voor een aantasting van de historische plek, het Huis moest bewaard blijven en er mocht vooral geen verkeerde bestemming aan gegeven worden. De dreigende ingrijpende aanpassingen waren aan de publieke aandacht ontsnapt maar nu, door de sluiting van de jeugdherberg, kwam er weer een beweging van sympathisanten op gang.

 

 breckzandst2

Tijdens de open tuinendag van het Huis te Breckelenkamp op 9 juni 2007, reed een zogenaamd 'gouvernante-wagentje' -speciaal voor kinderen - rond op het terrein.

Belangstellenden op het veld voor het Huis te Breckelenkamp bekijken de Picknickrit van de Koets'n Keerls tijdens een open dag op 12 september 2011.

Picknickrit Koets'n Keerls naar Huis te Breckelenkamp op 12 september 2011

Belangstellenden op het veld voor het Huis te Breckelenkamp bekijken de Picknickrit van de Koets'n Keerls tijdens een open dag op 12 september 2011.

Picknickrit Koets'n Keerls naar Huis te Breckelenkamp op 12 september 2011.

woensdag, 29 februari 2012 23:15

Daar komen de Koets'n Keerls !

Picknickrit Koets'n Keerls naar Huis te Breckelenkamp op 12 september 2011.

Picknickrit Koets'n Keerls naar Huis te Breckelenkamp op 12 september 2011

woensdag, 29 februari 2012 15:47

Oostzijde met jaartal 1653 (muurankers)

Het jaartal 1653, dat is weergegeven door vier muurankers in de oostkant van de verlenging van de hoofdgevel, geeft het jaar van het gereedkomen van de verbouwing aan.